Bron: P.H. Schröder (1980), Van Aalmoes tot Zwijntjesjager, Baarn
Een vreemd woord! Een armoedzaaier is immers niet iemand die armoede om zich heen zaait, maar iemand die armoede lijdt, die altijd geldgebrek heeft. In het bijzonder bezigt men het woord voor hem die ondanks een laag inkomen toch altijd netjes voor den dag moet komen. Voor de verklaring helpen ons het Fries en verscheidene dialecten. Het Fries kent: earmoedsaeyer voor: ruziestoker en oostelijke dialecten bevestigen deze betekenis. Wij moeten uitgaan van de grondbetekenis narigheid, ellende, waaruit zowel het begrip armoede als het begrip ruzie is voortgekomen. De oorspronkelijke betekenis vindt men nog terug in zinnen als: toen het maar bleef regenen, zijn we eindelijk van armoe maar naar huis gegaan, of: z’n geld in armoe verteren. Toen het woord werd overgenomen in de algemene spreektaal werd de gewone betekenis van armoede ingevoerd in plaats van de dialectische, dus: gebrek in plaats van: ruzie.
Wordt het dus niet hoog tijd dit woord te reserveren voor juist de exorbitant rijken, die hun financiële rijkdom hebben vergaard over de ruggen van mensen, die zij hebben uitgebuit, te weinig hebben betaald, uitgeknepen en zelfs tot de bedelstaf hebben gebracht?
Dan kan een miljardair dus ‘armoedzaaier’ worden genoemd. Iemand die ellende en narigheid om zich heen ‘zaait’. En… krijgt de ‘ruziezoeker’ zijn predicaat terug, dat hij door zijn gedrag verdient. Daarnaast wordt -niet onbelangrijk- de echte armen deze negatieve vingerwijzing bespaard.
